voorgaande
volgende
Bron: Motor  1 november 1974

Maico is de laatste jaren redelijk succesvol geweest in de motorsport, zoals het wereldkampioenschap der constructeurs (1973), en dit jaar een 3e en een 6e plaats in het 500 cc wereldkampioenschap motocross.

Van het begin af aan heeft Maico de sport gebruikt voor de ontwik­keling van de motoren en natuur­lijk ook als verkoopargument.

In 1926 begon Ulrich Maisch fiet­sen te produceren in Poltringen, een klein dorpje 50 km ten zuiden van Stuttgart. Vijf jaar later kwa­men ook de beide zonen Wilhelm en Otto in de zaak en vanaf dat mo­ment werd ook begonnen met de inbouw van JLO en Sachs motoren. Dat werd zo'n succes, dat er naar een grotere ruimte moest worden uitgekeken, en dit resulteerde in de bouw van een nieuwe fabriek in Pfíiffingen, een paar kilometer van de oude fabriek. Tot 1939 werden daar zes verschillende types ge­bouwd, zoals de Maico-Wiesel met een 60 cc-Jlo-motor, de Fanal met een 98 cc-Sachsmotor en de groot­ste, de Konsul met een 143 cc Jlo­motor.

Na de oorlog was het erg moeilijk om weer te beginnen, hoofdzakelijk omdat er geen materiaal was, en men hield zich toen bezig met het produceren van speelgoed en het repareren van motoren van de Franse bezetters.

Toen men zelf weer kon produce­ren stond er al een ontwerp klaar met een eigen motor. Er werd een tweede fabriek gebouwd in Heren­berg, waar de carters en de cilinders gemaakt werden en in 1950 kwam de produktie goed op gang van de „eigen" Maico met modellen in de 125, 150 en 175 cc klassen.

Deze machines werden ook in wedstrijden ingezet en hier werd de kwaliteit van dit merk in moto­crosswedstrijden en betrouwbaar­heidsritten bewezen. Bekende rij­ders waren Ulrich Pohl, Frits Bet­zelbacher en Herbert Schek, die successen behaalden o.a. in de zes­daagse van 1952.

Als tegenhanger van de scooter bracht Maico in 1952 de Maicomobil uit, volgens de advertenties van die tijd „geen scooter, maar een motor­rijwiel met ver doorgevoerde car­rosserie, waarmee zonder moeite af­standen van 500 km per dag kun­nen worden afgelegd, zonder natte voeten of bemodderde broekspij­pen".
Een Nederlandse journalist, Wim Dussel, maakte met een Mai­comobil een wereldreis van zo'n 80.000 km.

Een jaar later kwam er een twee­cilinder van Maico op de markt; de Taifun, een 348 cc en even later nog een 398 cc die 22,5 pk leverde bij 5.250 omw/min. De Maicomobil en de Taifun werden niet zo'n succes en men concentreerde zich daarom verder op de eencilinders.

In 1955 kwam de Blizzard op de markt, een 247 cc eencilinder met 14,5 pk en hieruit werden later ook de sportmodellen ontwikkeld, toen de fabriek zich meer ging toeleggen op de fabricage van crossmotoren. In 1959 bouwde men betrouwbaar­heidsmotoren en crossmotoren in drie klassen, 174, 247 en 277 cc, waarop Fritz Betzelbacher dat jaar Europees kampioen werd. De huidi­ge motocrossmachine is ook min of meer afgeleid van deze motor waar­bij steeds de ervaringen opgedaan bij de wedstrijden weer verwerkt werden.

Begin 1964 bracht Maico een 50 cc-wegmotor met roterende inlaat uit en een jaar later ook een 125 cc. Hieruit zijn later de 125 cc racer en crossmotor ontwikkeld, waarmee Bürje Jansson tot zeer goede resul­taten kwam, b.v. een 4e plaats in het wereldkampioenschap in 1973. Ook de dit jaar op de weg gebrach­te 250 cc stamt van deze 125 cc.

Om 240 werknemers een plaats te bieden, is niet veel ruimte nodig en de Maico fabriek is dan ook niet zo groot. Vier gebouwen, waarvan één voor kantoorruimte.
De ontwikkelingsafdeling is sa­men met de technische direktie, on­der leiding van Wilhelm Maisch, in een apart gebouw ondergebracht. Vanuit dit gebouw trekt Maico ten strijde tegen de vooral Japanse concurrentie.

Ontwikkelingschef Gunter Schier werkt hier samen met een kleine groep, waarvan Gottlieb Haas de bekendste is en zijn ervaring (hij vijlde ook de allereerste Maico-ci­linder in 1948) is onmisbaar om steeds weer de nieuwe ideeën die op papier staan om te zetten in tastbare resultaten.
Algemene Historie van MAICO 1/2
voorgaande
volgende
ophalen frame